Verlangen naar eenheid: een long read over Wessel te Gussinklo’s Zeer Helder Licht.
De stille verliezer
Dit belangrijke boek plaatst ons in de belevingswereld van de verliezer. Het is een uiterst scherpzinnige en meeslepende psychologische schets van het gevoel van mislukking en minderwaardigheid en de daaropvolgende angsten en depressie. Het leert je inzien hoe moeilijk, zo niet onmogelijk, het is voor iemand met een depressie om over zijn of haar meest persoonlijke gevoelens te praten. De meesten lijden uit schaamte in stilte. Achter de lach en de grootpraat is vaak een hele innerlijke wereld van angst en somberheid verborgen. Wander, de hoofdpersoon van het boek - in wiens gedachtewereld we steeds dieper afzakken - benoemt dit gevoel van een dubbelleven te leiden, hoe het is je te voelen als een gespleten persoon doordat je je diepste gedachten en gevoelens voor anderen steeds verborgen moet houden:
Drinken, hard lachen, schreeuwen, dat was genoeg. […] Hoe eenvoudig en lollig ik ook deed; ik was steeds die andere, het andere. En nog iets, niet vrolijk, niet echt, en ook niet wérkelijk eenvoudig en gewoon.
Het onvermogen zich te uiten resulteert in het beschreven gevoel van scheiding, het gevoel in een negatieve bubbel te leven, ver verwijderd van de anderen die zo “op hun gemak in de wereld en tot in de verste uithoeken van hun bewustzijn veilig, in vrede met zichzelf” leven. Juist te midden van anderen voelt men de eenzaamheid het sterkst. Depressiviteit is voor de protagonist een wereld ‘overvol schaduwen waar [hij] niet overheen kon stappen.”
Het meest trieste, het meest gekmakende van zijn depressie is echter het gevoel van oneindigheid en het idee van voorbestemming en de daaropvolgende verslagenheid en verlamming. “Er kwam geen einde aan. En de gedachte: alles zal altijd zo doorgaan in mijn leven, van ongeluk tot ongeluk zal ik verder struikelen; aan lagerwal, verloren en zinloos doorlevend.” Zo opgesloten en in zichzelf gekeerd is de hoofdpersoon dat hij het vermogen verliest zichzelf en zijn situatie te relativeren. Zijn gedachtenpatronen zijn zo vast gesleten dat hij niet meer gelooft ooit nog te zullen veranderen. Hij leeft zonder hoop; hij overleeft in plaats van te leven.
Verlangen naar geluk
Het boek ademt de melancholie van een geboren mislukkeling die een onbenoembaar gemis in zich meedraagt: “was ik maar een ander geweest”. In Zeer helder licht concretiseert de kern van Wanders gemis zich in de engelachtige gedaante van Hanna, maar eigenlijk zijn het meer algemeen het geluk, de zekerheid en geborgenheid waar zij voor staat.
In haar ziet hij de mogelijkheid die ander te kunnen zijn – of beter: kan hij het verlangen die ander te zijn opheffen en durft hij eindelijk en waarlijk zichzelf te zijn – dan is hij zelfverzekerd, liefdevol, vertrouwend en niet “kortaf, zakelijk of anders beklemd of schuw”. De schrijver beschrijft op enigszins pathetisch aandoende toon hoe dit zeldzame geluk voelt:
Het leek wel of het universum zich openvouwde, tot in de verste uithoeken, vanzelfsprekend en bekend was, maar ook veilig. Hoe moet ik het zeggen: beamend naar mij toegewend. Ik weet niet hoe ik het zeggen moet. Alsof ik alles plotseling begreep, alles plotseling zeer helder en duidelijk werd.
Wanders fundamentele onzekerheid en minderwaardigheid hechten zich aan die relatie. Hij is geobsedeerd door Hanna, verlamd door de angst dat ze hem weer verlaten zal. Alsof hij voorvoelt dat dit geluk gedoemd is eindig te zijn, wil hij het beschermen: “Dat kwetsbare en weerloze… - o, beschermen moest ik haar.”
Maar paradoxaal genoeg is het juist dit voorgevoel en Wanders radicaal fatalistische reactie daarop die ook daadwerkelijk het verval inluiden. Het einde van de liefde betekent dan ook de volledige en onomkeerbare teloorgang van alles dat mooi en goed is in de wereld. Wanders liefdesverdriet is nog schrijnender omdat voor hem de verliefdheid op Hanna deel uitmaakte van een groter geheel, een algehele gelukzaligheid en eindelijk eens een vanzelfsprekende, geruststellende en onbetwiste plaats in de orde der dingen. De scheur die het einde van de relatie in zijn bestaan veroorzaakt doet de bubbel knappen en zijn eigenwaarde en zelfvertrouwen volledig en onherstelbaar uiteenspatten.
Schrijven doet leven
Te Gussinklo stort een hartverscheurende wanhoop over de lezer uit. Door de taal probeert de hoofdpersoon - tegen beter weten in - het allesomvattende, traumatische verlies van heelheid en zinvolheid te bezweren. Het ritme en de cadans van de zinnen moeten verlichting van zijn innerlijke onrust bieden, door altijd in beweging te blijven hoeft de schrijver niet te denken aan dat ene - haar. “Zoiets, zulke gevoelens geen kans geven; lopen bewegen, het klein houden, koel, onbewogen, en vooral leeg blijven.” Hij probeert zich los te schrijven uit dat gapende zwarte gat van het verdriet. "Schrijven, schrijven, dat was het enige dat overbleef; ook al was het misschien zinloos, was het zonder hoop." Het boek is als het ware een wanhopige poging dat eenmalige, ultieme geluk weer te vinden.
Maar dit streven is niet ondubbelzinnig: de schrijver weet dat het niet terug te halen is, dat je slechts de condities waarin het bestond kunt proberen te herstellen, maar dat het geluk daarmee niet terug zal komen. Tragiek is wat de klok slaat. Zelfs het schrijven, dat soms enige distantie van zichzelf en daarmee enige verlichting biedt, is maar een halfbakken oplossing voor Wander. Alles wat hij schrijft, lijkt waardeloos te zijn: “o, die woorden, die zinnen; de betekenis gleed steeds uit ze weg, ze verdorden terwijl ik ze opschreef.”
Later, niet nu
Met scherpe formulering die soms aankomen als rake klappen beschrijft Te Gussinklo hoe de hoofdpersoon eigenlijk van zichzelf vervreemd is geraakt en hoe hij in het kielzog van zijn vermeende mislukking zijn leven heeft uitgesteld. Hij meent ongeschikt te zijn voor het succes en de verwachting die hijzelf en anderen hem opleggen om toch succesvol te worden zijn hem te veel. Zijn levensgeluk hangt voor hemzelf af van de waardering die zal volgen op het leveren van een grootse prestatie die recht doet aan zijn persoon en zijn talent.
Later, als, ooit; “pas als [hij] een boek had, als het goed was gekomen”, dan pas zou hij het zichzelf weer toestaan te leven. Tot die tijd is hij vrijwillig opgesloten in een zelfgekozen strafkolonie waar hij dagelijks de door zichzelf toegediende foltering van zijn eigen onzekerheid, zelfverachting en wanhoop lijdelijk en lijdend ondergaat. “Ballingschap was het, zelfgekozen verbanning naar een wereld waar alles al kantelde naar mislukking en verlies”. De hoofpersoon typeert zichzelf ongenadig als een volstrekte loser. Neem bijvoorbeeld deze fabelachtige en onvergetelijke zin:
Niet nu: mislukt, een beetje schuw, een beetje zonderling met niets – geen prestaties, geen studies, geen vrouw of kind, geen baan of beroep – om op te leunen; of vrienden of relaties – alleen iets als een gezwel van mislukking en treurigheid ergens in me en ergens om me heen; als een soort aura mee bewegend bij alles wat ik deed en zichtbaar nu ik ouder werd in trekjes van mijn gezicht, in de bewegingen van mijn mond, in mijn oogopslag; alsof het zich daar vastgezet had, zich daar had ingegrift en nu steeds meeresoneerde, wat ik ook deed, hoe ik me ook gedroeg.
Wanders verbanning is een angstige vlucht uit de onzekere en onbegrijpelijke wereld van het succes. “Die wereld van de tevredenen, de voldanen mijden,” luidt zijn devies. Met een haast psychotische mengeling van argwaan, afgunst, walging en minachting beziet hij die wereld terwijl hij uit alle macht eraan probeert te ontvluchten: “Daar niet aan denken, want, want…; dat vermijden, dat negeren; daar niet op letten en ook niet daarop, want, o o…” Hij wil vooral verdwijnen, trekt zich terug uit de maatschappij in een hutje op het land ver van de stad, vlucht in de roes die drank, drugs en seks hem bieden, en verlangt in vele slapeloze nachten hulpeloos naar het zoete, geruststellende verdwijnen van zijn tergende bewustzijn dat de slaap hem hopelijk zal bieden. Op geen moment in het boek spreekt hij het uit, maar het lijkt me dat hij vaak stilletjes hoopt op het ultieme verdwijnen. “O dood, die de waarheid zijt: nader tot u” (Gerard Reve).
Hij heeft het opgegeven zich te moeten verantwoorden tegenover die anderen, want hij kan niet omgaan met hun veroordeling en minachting, “dat wegkijken, dat ontwijken, dat terugdraaien naar hun veilige, schaduwloze wereld met vrouw, met kind, met huis, want zo iemand als ik was besmettelijk met dat sombere, dat slordige.” Wander schaamt zich voor zichzelf, voor zijn eigen gebrek, voor zijn eigen mislukking. En daarbij projecteert hij zijn zelfhaat op anderen, ziet hij overal tekenen van hun verachting en misprijzen en uit zelfbescherming weet hij zich geen andere reactie dan zich nog verder te isoleren en te radicaliseren. Immers, hij is voor zichzelf een mislukkeling, een minderwaardig persoon, nauwelijks menselijk, dus hij is niemands vriendschap, zorg of aandacht waard. Zo vervreemdt hij zichzelf van zijn omgeving, van zijn vroegere vrienden en uiteindelijk ook op tragische wijze van dat wat hem het liefste is in het leven: Hanna.
Maar daar is het nog niet mee klaar, hij volhardt in zijn zelfhaat en duwt daardoor op het laatst zelfs zijn allerlaatste metgezel Berend weg. Berend die nochtans een haast groteske vriendschappelijke belangstelling en idolatrie voor hem heeft. Het lijkt wel alsof Wander het niet kan helpen, hij moet en zal de gifbeker tot op de laatste druppel ledigen. Zijn zelfdestructie lijkt wel een kracht die buiten hem bestaat, die hem voortdrijft en hem probeert te verzwelgen. Dit is de meest duistere, schadelijke kant van de lijdensweg die een depressie is.
Het voorval waarin Berend Wander dreigt te vermoorden is het absolute dieptepunt, een bijna-doodervaring die de ondode Wander uit zijn zelfgekozen verbanning (naar de onderwereld?) terugbrengt onder de levenden. Hij heeft zich laten afzakken naar de bodem van de put, is zo diep gegaan als hij kon – en vond daar geheel onverwachts zichzelf; hij herkende een minimum aan levenslust dat voor hem nodig was om toch door te leven. De eindscene is hoopvol. Wander zingt euforisch mee op het bombast van Wagners Rheingold en mijmert: “op de bodem van alle dingen was ik aangeland. Niemand verwachtte nog iets van mij, bewonderde mij, had mij lief. Vrij was ik.”
Wanders depressie houdt dus verband met zijn aversie tegen allerlei ongevraagde verwachtingen waaraan anderen hem vragen te voldoen: succesvol zijn, een stabiele baan en inkomen hebben, inspirerend en liefdevol geduldig wachten op de beantwoording van zijn liefde, waardigheid en vriendschap tonen, enzovoorts. Dit is een zeer herkenbare druk voor de ‘prestatiegeneratie’ die vooral heel veel lijkt te moeten en daardoor ogenschijnlijk maar weinig meer mag. Dit boek is daarom zeer urgent in onze maatschappij die geteisterd wordt door stress en burn outs zelf al bij alarmerend jonge mensen en die dan ook wel bedreigd heet te worden door een ‘depressie-epidemie’.
Waarom juist nu?
De rauwe taal van de monologue intérieur dendert over je heen, voert je mee in de peilloze heftigheid van emoties en laat je verbluft achter. Nog nooit heb ik op zo’n verpletterend lucide wijze gevoelens van sociale angst, schaamte, eenzaamheid, onmacht en depressie verteld gezien. Ook zelden zijn de meta-reflecties over literatuur en het schrijven op zo’n rigoureuze manier succesvol met het verhaal vervlochten. Deze unieke kwaliteiten alleen al maken het boek meer dan het lezen waard.
Maar op het gevaar af mijn interpretatieve boekje te buiten te gaan stel ik nog een andere, cultuurkritische lezing voor. Te Gussinklo hint hier in het boek, wellicht bewust, op geen enkele manier naar, maar ik kon het niet helpen dit toch bij het boek te betrekken. Ik vind het een waardevolle aanvulling op een louter psychologische lezing. En trouwens, ik verontschuldig me liever niet voor wat ik als een van mijn grondrechten als lezer-criticus beschouw: de vrijheid van interpretatie.
Zoals ik al schreef staat Hanna voor een meer omvattend geluk: eenheid, samenhang, begrip, etc. In een ander (denkbeeldig) boek - geschreven door een ander, uit een andere tijd en in een andere maatschappij - zou ze misschien een man zijn, een sterke man, een leider. In beide figuren zoeken mensen naar iets dat hun innerlijke leegte kan opvullen en hun minderwaardigheidsgevoelens kan oplossen. Dit maakt Te Gussinklo’s boek zeer relevant in tijden, zoals de onze, van radicalisering en fascistoïde nationalisme. Het toont ons dat de, gerechtvaardigde en zeer begrijpelijke, verlangens naar eenvoud en helderheid geen mens vreemd zijn. Maar tegelijk leert het ons inzien hoe onredelijk veel we vragen van een partner of geliefde, of van een sterke leider, als hij of zij voor ons de verstoorde orde van ons bestaan moet herstellen.
Verder is dit boek aan te raden omdat het ons aan het denken kan zetten door ons een perspectief te tonen dat ons weinig bekend is of dat we misschien over het geheel niet kennen – het gezichtspunt van de mislukkeling. Onze prestatiemaatschappij die de winnaarsmentaliteit van het hyperindividualisme promoot, creëert per definitie een overschot aan verliezers. De logica van excellentie en competitie leiden inherent tot vele verliezers. Sterker nog: ze scheppen de voorwaarden voor een gestaag groeiende stroom van mislukkelingen. Dit boek verwoordt de onderbuikgevoelens van dit grotendeels onzichtbare, maar niettemin aanzienlijke, deel van de samenleving dat het niet gemaakt heeft; de losers, de eenzamen, de gefrustreerden die aan de verkeerde kant van de scheidslijn staan. Zij mogen er zijn. We kunnen het ons niet veroorloven deze groep te negeren, buiten te sluiten, of nog erger, verder te kleineren. Zeer Helder Licht is een essentieel werk, juist daarom moet de roman nu gelezen worden.
En als we dapper genoeg zijn om lering te trekken uit het geboden perspectief dan kunnen we nog verder gaan. Wander is geenszins gewelddadig, eerder een onschuldige zonderling, maar de geschiedenis leert ons, voor zover we dat zelf nog niet feilloos zullen aanvoelen, dat systematische uitsluiting gekoppeld aan gevoelens van minderwaardigheid een zeer vruchtbare voedingsbodem zijn voor extremisme en geweld. De precieze mechanismen en maatschappelijke voorwaarden die (ongevaarlijke) angst doen omslaan in (gevaarlijke) haat en woede en de consequente gewelddadige radicalisering voeren te ver om hier uiteen te zetten, maar opmerken dat ze vaak verband houden zal hier hopelijk kunnen volstaan. In plaats van onze kop in het zand te steken, zouden we moeite kunnen doen ons in te leven in de zogenaamde losers en zonderlingen. Met dit inlevingsvermogen hebben we mogelijk een middel om een grote groep mensen aan te spreken die een stil, deemoedig en onbesproken leven leiden onder de politieke en sociale radar; de vermoeiden en geknakten, de wrokkigen en bozen, zij die het vertrouwen in medemens en regering hebben verloren, zij die zich teleurgesteld in zichzelf gekeerd hebben, zij die niets meer te verliezen hebben.
Deze roman kan bij het leren inleven van waarde zijn met zijn psychologische finesse en verhalende kracht. De subjectieve stijl van het boek plaatst je als lezer in het hoofd van de mislukkeling en leert je zo empathie, het doet een beroep op je vermogen om je eigen standpunt los te laten en je in de belevingswereld van een ander te verplaatsen. Zeer helder licht is een prachtvoorbeeld van de unieke kwaliteit die literatuur ons te bieden heeft: de waardevolle capaciteit van inlevingsvermogen – iets om te koesteren. Zo leert de literatuur als kunstvorm ons om de ander te proberen te begrijpen in plaats van hem te bestrijden. Dit lijkt me hoognodig in ons tijdperk van het Grote Gelijk dat het verval heeft ingeluid van de essentiële menselijke waarde van empathie en de deugden van respect en nederigheid.
0 Comments Add a Comment?